Details
208 p.
Besprekingen
Leeswelp
André Boesberg schreef al menig jeugdboek en werd in 1999 zelfs genomineerd voor de Gouden Uil Jeugdliteratuur voor Koka en de doodsviool van Bidshika. Vaak vond hij de inspiratie voor zijn werk in het verleden, maar dit keer was het anders: de aanval van de Verenigde Staten op Afghanistan na de terreurdaden van 2001 staat velen nog scherp voor de geest. Hoewel het woord 'Taliban' de meeste volwassenen en heel wat kinderen bekend in de oren klinkt, is het niet zeker dat de gebeurtenissen van enkele jaren geleden nog sterk leven bij de doelgroep van het boek: zij waren toen tussen de vier en de zes jaar oud. Gelukkig geeft het verhaal geleidelijk aan belangrijke details prijs over het bewind, zodat de lezer geen grote voorkennis nodig heeft. De vele beschrijvingen van de filosofische gedachtegangen van Obeid en Sohail kunnen er echter voor zorgen dat de jongste lezers uit de doelgroep geen toegang krijgen tot de emotionele draagwijdte van het boek.
Ten slotte krijgt de westerse lezer een beeld van de ervaringen en vooral de gevoelens van wanhopige Afghanen die zich afvragen of het een straf van God is dat ze daar geboren zijn. Het dringt door tot diep vanbinnen wanneer je leest: "Mijn moeder pakt mijn arm en trekt me mee een steeg in en trekt haar boerka omhoog. Haar gezicht is rood. In paniek kijk ik om me heel of iemand ons begluurt[...] 'Die religieuze politie kan mijn rug op', zegt ze. 'Ik heb niets met die geiten te maken. Als ik met mijn zoon wil praten, wil ik dat hij mijn gezicht ziet. Zonder gezicht geen ziel'."
Het boek wordt verteld door de ik-persoon in de tegenwoordige tijd. Dit bevordert de leesbaarheid en zorgt ervoor dat het verhaal loopt als een trein. Ondanks het feit dat Boesberg er in de eerste helft van het boek in slaagt de spanning regelmatig naar een hoogtepunt te voeren, wordt de leesdrang kleiner vanaf het moment dat Sohail, zijn moeder en zijn zus een 46 bladzijden durende treinreis richting Nederland aanvangen. Gelukkig worden alle delen van het boek, waarvan de chronologie niet altijd even duidelijk is, samengehouden door de continuïteit van het thema: het contrast tussen de voorliefde van Sohail voor het rationele en de gedwongen overheersing van het emotionele in zijn leven. Door het invoeren daarvan en door de diepere gedachtegang is het boek ook aantrekkelijk voor een oudere of zelfs volwassen lezer.
[Evelien Lombaert]
NBD Biblion
Pluizer
De titel van dit boek laat weinig aan de verbeelding over. André Boesberg brengt het verhaal van een Afgaans gezin dat het onder het Talibanregime steeds moeilijker krijgt en uiteindelijk moet vluchten. Interessant is dat er wordt verteld vanuit het gezichtspunt van de twaalfjarige Sohail. Via zijn ogen maken we kennis met zijn gezin dat bestaat uit vader, moeder, twee kinderen en een ongeboren baby. Ze proberen op een harmonische manier samen te leven maar slagen daar hoe langer hoe minder in omwille van het terreurregime van de Taliban. Sohail beleeft als twaalfjarige dingen die niemand, en zeker geen opgroeiende jongen, zou mogen meemaken. De pakkende openingsscène is daar een voorbeeld van. De Taliban executeren een gevangene in een voetbalstadion en dwingen omstanders om daarbij toe te kijken. Ook Sohail en diens vriend Obeid wonen de terechtstelling bij. Aanvankelijk ondergaat Sohail vrij passief het Talibanregime: hij draagt gedwee de verplichte tulband, stelt vast dat er regelmatig mensen uit zijn onmiddellijke omgeving verdwijnen en betreurt dat de Taliban de Afghanen verboden hebben om nog langer hun nationale sport, het vliegeren, te beoefenen. Zijn vriend Obeid opent hem echter de ogen voor het onderhuids verzet dat overal aanwezig is. De Talibanterreur komt heel dichtbij wanneer Sohails vader verdacht wordt van ondergrondse werkzaamheden. Hij moet onderduiken en zijn gezin ontvlucht het land. Er staat hen een lange, gevaarlijke tocht met een onzekere bestemming te wachten. In deze roman krijgen vluchtelingen via Sohail Wahedi en diens gezin een gezicht en een eigen geschiedenis. Het gaat om mensen die gehecht zijn aan hun vaderland, aan hun familie en vrienden daar en die hun thuisland alleen maar de rug toekeren omdat de situatie onhoudbaar is en al te gevaarlijk wordt voor hen. Het is jammer dat er niet wat meer achtergrondinformatie wordt gegeven over wat er de afgelopen decennia in Afghanistan gebeurd is. Wie niet op de hoogte is van de recente ontwikkelingen in dat land zal een passage als deze bijvoorbeeld moeilijk kunnen plaatsen: De Russen hebben we gehad, die zijn vertrokken, de moedjahedien zijn gekomen en die zijn ook weg. Hetzelfde gebeurt met die langbaardige berggeiten (p. 21). En de lezer zal zich waarschijnlijk ook wel afvragen hoe Boesberg aan het materiaal voor dit waargebeurde verhaal is gekomen.